dinsdag 28 december 2010

Gelezen in 2010

Gisterenavond heb ik Freedom van Jonathan Franzen uitgelezen en dat is hoogstwaarschijnlijk het laatste boek dit jaar. Inmiddels al wel weer een begin gemaakt in Ronnie Wood's biografie maar dat ga ik dit jaar niet meer halen.
Al met al aardig wat boeken gelezen afgelopen jaar, waarvan een aantal erg de moeite waard, andere wat minder, en een enkele flut. De meeste indruk maakten de volgende boeken in chronologische volgorde van lezen.

Sándor Márai: Kentering van een huwelijk

In 2009 in begonnen en begin 2010 uit. Een pracht boek waarin een huwelijk vanuit de perspectieven van de verschillende betrokkenen is beschreven. Zo wordt eens te meer duidelijk hoe verschillend mensen een gebeurtenis beleven en onthouden.

Nick Hornby: Juliet Naked

Een typische Hornby roman, maar wel een van de beste. Mooi eigentijds beschrijft Hornby het leven van een diehard fan die op internetfora een antwoord op alle vragen over een onbekende singer/songwriter heeft. De artiest heeft echter al jaren niets meer uitgebracht. Onverwachts valt er een nieuwe cd van hem in de bus waarop een unplugged versie van zijn laatste album Juliet. Vol verrassende wendingen en allemaal erg herkenbaar.

Stendhal: De Kartuize van Parma

Een ontzettende pil, dus je moet er even voor gaan zitten. Maar je wordt al snel in het verhaal getrokken en kunt het boek bijna niet meer wegleggen. De hoofdpersoon valt van de ene verbazende belevenis in de andere en dat vooral dankzij zichzelf. Bij vlagen doet het erg denken aan de levensbeschrijving van Casanova.

Willem Frederik Hermans: Au Pair

Hermans ben ik pas een paar jaar geleden begonnen te lezen. Zelfs op de middelbare school stond er geen enkel boek van hem op mijn lijst. Het eerste boek dat ik van hem las was De laatste roker, een bundeling essays. Daarna Nooit meer slapen en begin dit jaar kocht ik op een rommelmarkt Au Pair. Een erg vermakelijk verhaal van een Nederlandse au pair in Parijs, die bij een erg bijzonder gezin intrekt en daar in onverwachte situaties belandt.

Stefan Zweig: De wereld van gisteren

Ik kwam op dit boek doordat ik het een aantal keren achter elkaar tegenkwam. Het stond in iemands lijstje van belangrijkste boeken en Carolien Gehrels, wethouder Cultuur van Amsterdam, refereerde er aan in een lezing. Zweig beschrijft zijn eigen leven en omgeving in de periode voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog. Een erg indrukwekkend boek, te meer daar het boek eindigt als Zweig zich van de ene naar de andere plaats begeeft op de vlucht voor de Nazi's. Nergens is hij nog thuis. Ook de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog als hij nog in Oostenrijk woont, maakt veel indruk. Het is opvallend en eng hoeveel gelijkenis er is met het huidige tijdvak: de opkomst van de PVV, vreemdelingenhaat.

Jan Wolkers: Dagboek 1975

Wolkers' dagboeken getuigen van zijn levensvreugde. Natuurlijk kan de man ook eindeloos klagen over 'kleine' ongemakken, maar wat je vooral bijblijft is zijn onnoemelijke interesse in de natuur en zijn bourgondische levenswijze. Als bezitter van een volkstuin, lees ik het boek ook als een beschrijving van de verschillende seizoenen in een tuinhuisje. Wolkers komt er het hele jaar door, noteert de temperatuur, verricht reparaties, plant van alles en voert de vogeltjes en de loslopende katten.

Keith Richards: Life

De autobiografie van het muzikale hart van de Rolling Stones is precies wat je ervan zou verwachten. Keith's leven is een fantastische riff. Was Victor Bockris' biografie al niet te versmaden, Keith weet het zelf nog allemaal net iets mooier op te dissen. Man's geheugen is nog aardig in orde. Er wordt ook wel het een en ander aan fabeltjes ontkracht, maar dat maakt het er alleen maar leesbaarder door.

Jonathan Franzen: Freedom

Ook het laatste boek dat ik dit jaar las, is er een om niet snel te vergeten. Franzen beschrijft Amerika in het Bush tijdperk met terugblikken naar de jaren zeventig en uitlopers naar de economische crisis aan de hand van het wel en wee van het gezin Berglund. Bij vlagen doet het denken aan Nick Hornby's Juliet Naked, vooral door de eigentijdse beschrijvingen.

Het minste boek van dit jaar was Franca Treur's Dorsvloer vol confetti. Treur is overal bejubeld om haar fantastische beschrijving van het christelijke Zeeuwse leven en hoe zij daar in haar jeugd mee geconfronteerd werd. Het kwam bij mij niet verder dan een vrij saai verhaal, waarbij je al lang te voren wist wat er zou gaan gebeuren.

Verder aardig wat gelezen uit de Franse bibliotheek van Van Oorschot (Michon, Bergounioux, Desbordes), Dijkshoorn, A.L. Snijders, Balzac, de Franse stukjes van Rudolf Bakker, Tournier, Lewinsky, Salinger, Wanda Reisel, Martin Bril, Zwagerman's boekenweekgeschenk (net zo'n tegenvaller als Treur).

woensdag 8 december 2010

Shaking Godspeed - Lately

Eeuwig zonde dat bands bij De Wereld Draait Door maar een minuut krijgen, zo laat de soundcheck van Shaking Godspeed bij het programma zien. En hoe????

vrijdag 3 december 2010

LP Top 10 1980 in Platenblad

Vanaf vandaag in de winkel: Platenblad met daarin de top 10 van 1980 van de lezers. Hieronder mijn lijstje.




  1. The Clash: Sandinista
  2. The Jam: Sound Affects
  3. Dead Kennedys: Fresh Fruit for Rotting Vegetables
  4. Bob Marley and the Wailers: Uprising
  5. Bruce Springsteen: The River
  6. Black Uhuru: Sensimilla
  7. Siouxsie and the Banshees: Kaleidoscope
  8. Graham Parker: The Up Escalator
  9. XTC: Black Sea
  10. Van Halen: Women and Children First

Een goed jaar, 1980, zo bleek de afgelopen weken bij het samenstellen van bovenstaand lijstje. Nummer 1 stond al vrij snel vast. Het leek onmogelijk, maar The Clash wist London Calling waardig op te volgen, zo niet te overtreffen. Gevarieerder kan bijna niet en toch blijft het duidelijk herkenbaar. Ook The Jam was in 1980 op een hoogtepunt beland. Voor het echte punkwerk moest je bij de Amerikaanse Dead Kennedys zijn. Bob Marley leverde weer een meesterwerk af, vooral de afsluiter Redemption Song is magnifiek. Op The River weet ook Bruce Springsteen zichzelf te overtreffen. Het bombastische van Darkness on the Edge of Town is verdwenen. Sly & Robbie zorgen voor de strakke basis voor Black Uhuru. Een mooi tegenwicht voor de lossere ritmesectie van The Wailers. Siouxsie sluit het rijtje van platen die al vrij snel zeker waren van een plaatsje in de top 10. Op Kaleidoscope is al te horen dat er nog meer moois in het vooruitzicht ligt. John McGeoch is al op een aantal nummers te horen en zal het volgend jaar vast lid van The Banshees zijn.
Over de laatste drie heb ik lang getwijfeld. Roky Erikson & The Aliens was in 1980 heropgestaan en leverde een mooie plaat af, maar die haalt het toch niet bij het originele 13th Floor Elevators werk. AC/DC herstelde zich snel van de dood van Bon Scott, maar herbeluistering van Back in Black gaat toch al snel vervelen, mede dankzij brulboei Brian Johnson die Bon Scott niet kan doen vergeten, al laten de verkoopcijfers zien dat dat niet voor iedere AC/DC liefhebber geldt. Motörhead levert met Ace of Spades ook een prachtplaat af, maar het is toch vooral het titelnummer dat duidelijk afsteekt bij de rest van de plaat.
Grote namen als Neil Young en de Rolling Stones halen het niet omdat naast enkele pareltjes hun lp’s toch ook minder werk bevatten.
Nummers 8 tot en met 10 bleken toch verrassingen die pas later in het doorspitten van 1980 naar boven kwamen. Opvallend is ook dit jaar weer dat de platen die ik in 1980 grijs draaide, U2, UB40, The Cure de tand des tijds niet doorstaan hebben.

donderdag 2 december 2010

Eddie Hinton (1944-1995) 'The blackest white voice ever committed to vinyl'


Alweer een tijd geleden bezocht ik een concert van The Drive By Truckers in het Haarlemse Patronaat. Zoals wel vaker bij een concert van deze Southern Rockers draaide de geluidsman voor het concert wat nummers om het publiek op te warmen. Een van de nummers die passeerden, moest van een oude zwarte blueszanger zijn. Ik kende het nummer niet, maar was er zeker van dat de grommende stem aan een oude neger toebehoorde die in de stijl van John Lee Hooker zong: 'I try to live in moderation, but that only gives me aggravation. I need something heavy to keep me steady and ready'. Voor mij was het direct duidelijk: dat moest en zou ik hebben.
Al snel kwam ik er via internet achter dat de stem van het nummer toebehoorde aan Eddie Hinton, een blanke sessiemuzikant die veel in de Muscle Shoals en Fame studio in het zuiden van de Verenigde Staten had gewerkt in het begin van de jaren zeventig. Alweer een jaar of tien geleden kocht ik zijn eerste LP bij Sound of the Fifties aan de Amsterdamse Prinsengracht (inmiddels ook ter ziele). Niet lang daarvoor had ik een stukje in het Engelse tijdschrift Mojo gelezen naar aanleiding van zijn overlijden op 28 juli 1995. Die eerste LP, Very Extremely Dangerous, mocht in geen enkele platenkast ontbreken. En inderdaad, de plaat was zeker de moeite waard. Ik heb hem vaak op de platenspeler gelegd en afgespeeld. Het deed me aanvankelijk erg veel aan Otis Redding denken zoals hij zong, soms kwam het zelfs enigszins geforceerd over. Herbeluistering 10 jaar later heeft me echter op een andere mening gebracht. Na beluistering van meer Hinton-werk, ben ik meer bekend met en gewend aan de typische Hinton-zang, waardoor de vergelijking met Otis Redding naar de achtergrond is verdwenen en de plaat alleen nog maar aan kwaliteit wint.

De zoektocht op internet bracht me al snel bij de postuum verschenen verzamel-cd, Playin' Around van Hinton met daarop Something Heavy. Ik schafte de cd terstond via een Engelse firma op het net aan. Ik heb de cd, als dat al mogelijk is met die schijfjes, werkelijk grijs gedraaid de eerste weken. Eddie Hinton voor de tweede keer ontdekt, maar nu om nooit meer te vergeten. Alles struinde ik af op zoek naar meer informatie over deze zanger/gitarist, maar veel was er niet te vinden. Via het boek Say It One Time For The Brokenhearted van Barney Hoskyns kwam ik op het spoor van een artikel van zijn hand over Eddie Hinton, dat ik niet lang daarna van de auteur zelf met een email ontving. Uit dat artikel komt de aanhef boven dit stuk, die de spijker op zijn kop slaat. Er wordt wel verteld dat Elvis als een zwarte zong, maar Hinton stelt hem zonder problemen ver in de schaduw. Inmiddels heb ik wel ongeveer alles van enige omvang wat er over de man verschenen is, gevonden en gelezen en is het mogelijk om een overzicht van zijn leven en werk te geven. Bovendien bleek de raadzame platenboer uit de column in een eerder Platenblad, Roel Spanjers, de kenner bij uitstek in Nederland van Eddie Hinton en diens werk. Aangevuld met zijn anecdotes en kennis volgt hieronder het verhaal.



Playin' Around

 

Hinton wordt op 15 juni 1944 in Jacksonville, Florida geboren. Na de scheiding van zijn ouders vertrekt hij met zijn moeder via een tussenstop in Forth Worth, Texas naar Tuscaloosa, Alabama. Daar groeit hij vanaf zijn vijfde op. Als kind luistert hij op de radio veel naar Rhythm 'n Blues. Zijn grootste idool is John Lee Hooker.
Begin jaren zestig begint Hinton zijn professionele muziekcarrière in regionale coverbands als The Spooks en later The Minutes. Ze treden vooral op op fraternity parties van de University of Alabama, waar ze hits van Bo Diddley en Jimmy Reed spelen. In The Minutes speelt hij samen met Johnny Sandlin (drums), Mabron McKinley (bas) en Paul Hornsby (keyboard). Sandlin en Hornsby leveren later hun eigen bijdrage aan de Southern rock en soul. Bij een optreden van The Minutes in Nashville ontmoet hij een oude vriend, Paul Ballinger, die hem overhaalt om naar Muscle Shoals te komen om daar sessiewerk te doen. Hinton is dan inmiddels al een jaar met The Minutes aan het touren en is het constante optreden beu. Zo vertrekt hij in februari 1967 naar Rick Hall's Fame studio in Muscle Shoals. Daar komt hij in contact met Marlin Greene, die in die tijd mede-producer is van Percy Sledge hits en daarnaast zelf nummers schrijft. Greene is onder de indruk van het songwritertalent van Hinton en een samenwerking tussen beiden is het gevolg. In de Quinvy Studios in Muscle Shoals schrijven ze liedjes en nemen die op voor een aantal onbekende, maar niet minder goede country soulzangers als Don Varner en Tony Borders. De samenwerking betaalt zich uit met de opname door Percy Sledge van het door Greene en Hinton geschreven Cover Me. Het duo zit hele dagen in de studio aan nummers te sleutelen en Hinton wordt ook regelmatig opgeroepen om op sessies mee te spelen. Zoals gebruikelijk nemen Hinton en Greene als ze een nummer klaar hebben eerst een eigen, ruwe versie van het nummer op om dat later aan degene die het op gaat nemen te laten horen. Een aantal van deze ruwe versies is terug te vinden op de inmiddels drie delen tellende Songwriting Sessions die Zane heeft uitgebracht. De kwaliteit van de opnames doet absoluut niet onder voor de originelen, aangezien Hinton en Greene dezelfde opnameapparatuur gebruiken als de uiteindelijke vertolkers.
Als ze niet aan het schrijven of opnemen zijn, zitten ze bij de opnames van anderen in de studio. Eén van die opnames is van Otis Redding protégé Arthur Conley. Redding is bij de opnames aanwezig en maakt een grote indruk op Hinton: 'Redding had the attitude of a man succeeding in the world, especially with men and women. (…). Somebody who would go out and go ahead and sing what their soul is telling them to do.' Via Redding leert hij diens manager Phil Walden kennen, die hem later nog van dienst zal zijn.
Na de samenwerking met Marlin Greene vormt Hinton een nog succesvoller schrijverskoppel met Donnie Fritts. Samen schrijven ze onder meer You're All Around Me dat ook door Sledge wordt opgenomen. Hun succesvolste nummer is Breakfast In Bed dat zij speciaal voor Dusty Springfield schrijven en dat te horen is op Dusty in Memphis. In mei 1968 ontvangen Greene en Hinton een schrijven van Atlantic bobo Jerry Wexler waarin hij de komst van Dusty Springfield naar het zuiden van de Verenigde Staten aankondigt om daar een LP op te nemen en of de heren samen of afzonderlijk een nummer speciaal voor haar wil schrijven. Het resultaat is Breakfast In Bed, dat nog een tweede leven krijgt in de uitvoering van UB40 en Chrissie Hynde.
Uit diezelfde tijd bij Fame dateert de kennismaking met Dan Penn, zelf liedjessmid en producer in Memphis en uitvalsbasis Muscle Shoals. Penn vraagt Hinton naar Memphis te komen om in de American Studios van Chips Moman sessiewerk te doen. Het is gebruikelijk dat bij sessies meerdere gitaristen aanwezig zijn, om zo de eerste keus tot een optimale prestatie aan te zetten. Hinton is onder meer reserve-gitarist bij de opnames voor het eerste album van de Box Tops, die ook een aantal nummers van hem en Donnie Fritts opnemen, waaronder Choo Choo Train. Uit dezelfde tijd dateert de eerste officiële solo-opname van Hinton. Voor Penn's eigen label Pacemaker Records neemt hij een single op met op de A-kant Railroad Trestle in California en op de B-kant de Penn-Oldham compositie Dreamer (terug te vinden op de eerste Songwriting Sessions CD Dear Y'All). Door een gebrek aan promotie en distributie komt de single niet verder dan de lokale platenbakken en is het nu een collector's item waar diep voor in de portemonnee getast moet worden.


Muscle Shoals Sound
Vanaf 1969 tot 1975 werkt Hinton voor Muscle Shoals Sound, de studio die sessiemuzikanten Barry Becket, David Hood, Roger Hawkins en Jimmy Johnson oprichten, nadat zij bij Rick Hall's Fame Studio vertrekken. Hinton is bij veel opnames in de studio op gitaar te horen. Zo speelt hij mee op platen van Cher, The Staple Singers, Mavis Staples, Joe Tex, Lulu, Herbie Mann, Don Nix en Bobby Womack. In een interview begin jaren negentig zegt hij dat hij de samenwerking met de Staple Singers en Mavis Staples tot één van de hoogtepunten uit zijn sessiewerk rekent.

Tijdens de beginperiode van zijn sessiewerk bij Muscle Shoals leert hij Duane Allman kennen. Na de teleurstelling van het Hourglassproject met onder andere broer Gregg en ex-Minutes drummer Johnny Sandlin komt Duane Allman in 1969 vanuit Los Angeles naar Muscle Shoals om daar als sessiegitarist te werken. Naar verluidt delen beide gitaristen samen met collegamuzikant John D. Wyker een kamer boven een garage. Dat moet wat wederzijdse inspiratie hebben opgeleverd.
Hinton en Allman spelen onder meer samen op de eerste LP van Bozz Scaggs. Niet lang daarna vraagt Duane Allman aan Hinton of hij de zanger van de op te richten Allman Brothers Band wil worden. De gedachte aan het leven on the road met The Minutemen en zijn tevredenheid met het sessiewerk en het schrijven van liedjes voor anderen doen Hinton hier echter van afzien. Hij raadt Duane aan zijn broer Gregg te vragen, de rest is geschiedenis. Het gaat Eddie voor de wind. Niet alleen ontmoet hij in die tijd zijn toekomstig echtgenote Sandra, hij is bovendien een veel gevraagd sessiemuzikant. Zo reist hij naar New York om Aretha Franklin te begeleiden, speelt in Miami met Wilson Pickett, in Memphis met Elvis (voor de LP Elvis Country) en in California met Ry Cooder. Naast al dit sessiewerk besteedt Hinton veel energie, geld en aandacht aan een project met whiz-kid Jim Coleman uit Tuscaloosa, Alabama. Samen schrijven ze een Beatle-achtig popalbum, dat ze vervolgens in Muscle Shoals, Nashville en Londen opnemen.
Volgens Dan Penn is het in die tijd misgegaan met Eddie Hinton. Als hij in 1972 terugkomt uit Londen, waar hij de orkestpartijen voor het Hinton-Coleman project heeft opgenomen, is hij niet dezelfde meer. De kennismaking met LSD is hier volgens Penn de oorzaak van: 'Eddie got in on the LSD trips and it messed him up. Something snapped up there, and he sort of got an obsession of sounding like Otis Redding. He was a clean-cut kid when I first met him, but now he drinks he gets to hollerin' and starin' and you don't want him in the house.' Het verhaal gaat dat Hinton, in zijn obsessie om als Otis te klinken, er alles aan doet om zijn stem zo ruw mogelijk te krijgen. Langdurig hard schreeuwen en kauwen op sigaren, moeten zijn stembanden zo rafelig mogelijk maken.
Hinton zet alles op het project met Jim Coleman. Phil Walden, de manager van Otis Redding, zegt al met Warner Bros geregeld te hebben dat zij het uitbrengen. Zoals wel vaker in Hinton's carrière komt er van deze afspraken echter niets terecht. Na er nog een aantal andere platenmaatschappijen mee af te zijn gegaan, belandt het project in 1972 uiteindelijk in de prullenbak. In de onlangs in de Verenigde Staten in première gegane documentaire over Hinton's leven, Dangerous highway, wordt dit gezien als een keerpunt in Hinton's leven. 'It crushed him and that's where Eddie started losing Eddie', zegt Muscle Shoals sessiemuzikant Jimmy Johnson. Uiteindelijk brengt Coleman het project zelf in 1996 uit onder de toepasselijke titel Lost and Found.



Very extremely dangerous

De teleurstelling na het niet uitbrengen van het Hinton-Coleman project in combinatie met vermeend LSD- en drankgebruik laten hun sporen achter. Het gedrag van Hinton wordt manisch en onvoorspelbaar en als gevolg daarvan raakt hij bij veel producers uit de gratie. Hij heeft last van waanideeën en woedeaanvallen. Tijdens een van zijn aanvallen onderbreekt hij een sessie en gaat collega-sessiemuzikant Jimmy Johnson te lijf. Johnson ziet geen andere manier om Hinton weer bij zijn positieven te krijgen dan hem neer te slaan.
Als gevolg van deze problemen en een gebrek aan werk trekt Hinton zich halverwege de jaren zeventig terug in landelijk Tennessee. Daar leeft hij samen met zijn vrouw in een isolement. Er is nauwelijks contact met de buitenwereld. Ondanks deze minder vrolijke en teruggetrokken tijden houdt het huwelijk stand. Hinton zit niet helemaal stil en schrijft zelfs wat nummers. Af en toe duikt hij ineens op, zoals tijdens het opnemen van Bobby Womack's Home Is Where The Heart Is in de Muscle Shoals Sound Studio in 1976. Womack neemt Hinton's A Little Bit Salty op waarop de componist ook weer eens te horen is op acoustische gitaar. Zoals Bobby Womack zelf in het intro van het nummer zegt, 'I was at the end of a recording session when Eddie Hinton walked in with a song that says simply ...'.
In 1977 haalt Phil Walden hem naar zijn Capricornstudio's in Macon, Georgia. De afspraak is dat Walden zal kijken of hij Eddie aan wat sessiewerk kan helpen. Volgens de geruchten komt het er op neer dat Hinton zijn meeste tijd in de studio doorbrengt met het aanvegen ervan. Walden's initiatief om Hinton naar Macon te halen komt van Jerry Wexler. Hij haalt Walden ook over om Hinton nog een kans te geven en hem een solo-album op te laten nemen. Wexler heeft een rotsvast vertrouwen in de inmiddels zo goed als uitgerangeerde sessiemuzikant en liedjesschrijver, getuige zijn uitspraak 'Hinton was always the guy who would be next year's big thing.' Zijn uitspraak lijkt bewaarheid te worden als in 1978 Very Extremely Dangerous op Walden's Capricorn label verschijnt. Hinton neemt de plaat in november 1977 op met de Muscle Shoals Sound rhythm section en Barry Beckett aan de knoppen. De plaat krijgt lovende recensies in de muziekbladen en de verkoop gaat aanvankelijk goed. Er zijn al snel 20.000 exemplaren van de plaat verkocht. Maar weer slaat het noodlot toe. Door een rechtszaak van de Allman Brothers Band tegen Capricorn over achterstallige royalties raakt het label in de financiële problemen en wordt uiteindelijk failliet verklaard. Ondanks deze tegenslagen houdt Hinton de moed er nog in en verhuist naar Birmingham, Alabama. Daar vormt hij samen met Sandra en een aantal lokale muzikanten The Rockin' Horses om nog enige promotie aan de LP te geven door live optredens. Het gebrek aan bekendheid wreekt zich al snel en doordat Hinton niet meer in staat is de andere bandleden te betalen vallen The Rockin' Horses uit elkaar en gaat Hinton nog enige tijd solo door. Als dan ook nog zijn huwelijk strandt, gooit Hinton de handdoek in de ring en grijpt terug naar de drank. Soms duikt hij nog op in de studio, maar zijn onvoorspelbaarheid maken hem geen geliefde sessiemuzikant. Zo is hij in 1979 in de Muscle Shoals Studio als Bob Dylan daar Slow Train Coming opneemt. In Jerry Wexler's autobiografie komt dit voorval ter sprake, 'He'd sit out on the back porch of Muscle Shoals with Bob Dylan, and we all knew that he was about to make the record that would blow everybody away'. Maar zoals inmiddels gebruikelijk komt hier voorlopig niets van.



At the bottom of the well

Alhoewel Hinton's Very Extremely Dangerous onder collegamuzikanten inmiddels aardig op prijs wordt gesteld, de Rolling Stones en Lynyrd Skynyrd behoren tot de fans, zit Hinton begin jaren tachtig financieel volkomen aan de grond. Hij trekt bij zijn moeder in en verdient wat bij door gazons te maaien en vrachtwagens te lossen. Het beetje geld dat hij zo verdient, gaat op aan de huur voor de kamer in zijn moeders huis en aan drank. In 1982 is hij kortstondig in de studio om samen met Jimmy Johnson in één sessie zes nummers in de Muscle Shoals Sound Studio op te nemen. De nummers belanden daarna echter voorlopig op de plank. Na een ruzie met zijn moeder omdat zij op zijn kamer lege flessen aantreft, terwijl is afgesproken dat er binnenshuis niet gedronken wordt, vertrekt Hinton. Met zijn laatste geld koopt hij een kaartje voor de Greyhound naar Decatur, Alabama, waar Johnny Sandlin woont. Bij hun laatste ontmoeting had die hem laten weten dat hij als hij ooit in Decatur was en een slaapplek nodig had, bij Sandlin terecht kon. Als Hinton Sandlin bij aankomst in Decatur aan deze afspraak herinnert, blijkt het toch niet de bedoeling te zijn dat Hinton daar intrekt en vindt hij onderdak bij het lokale Leger des Heils. Daar ziet oud-collega John D. Wyker hem op een dag voor de deur zitten en herkent zijn oude vriend. Eddie is alleen in het bezit van een koffer zonder handvat met daarin al zijn bezittingen. Wyker neemt hem mee en zorgt voor onderdak en leent hem wat geld om in zijn onderhoud te voorzien. Wyker doet er alles aan om Hinton weer op het rechte pad te krijgen. Hij woont een tijd in zijn achtertuin in een trailer en krabbelt langzaam maar zeker een beetje op. Op initiatief van Wyker neemt hij in december 1984 zes nummers op in de Birdland Studio in Decatur. De vrouw van de eigenaar van de huisstudio is echter zo bang van Hinton, die er verwaarloosd en angstaanjagend uitziet, dat ze moeten wachten tot ze naar het ziekenhuis is voor een bevalling voor ze in de studio terecht kunnen. Samen met nummers van de Muscle Shoals sessie uit 1982, wordt de plaat in 1986 in Europa en later ook in de rest van de wereld door een Zweeds label op vinyl uitgebracht als Letters from Mississippi. Hinton's levenswandel is hem vooral vocaal aan te horen, maar toch maakt de plaat een goede indruk en krijgt goede recensies. Het brengt Hinton weer terug waar hij eigenlijk hoort: in de studio. John D. Wyker is verantwoordelijk voor de deal met het Zweedse label en de heropstanding van Hinton. Hinton blijft onberekenbaar, vooral als hij gedronken heeft, maar staat weer in de belangstelling. Zo neemt UB40 in 1987 samen met Chrissie Hynde Breakfast in Bed op. Het nummer verkoopt goed en zorgt ook voor wat inkomsten voor Hinton. Als hij zijn royalties krijgt uitgekeerd, vraagt zijn moeder, bezorgd als alleen moeders kunnen zijn, aan John D. Wyker of Eddie zinvol met het geld om wil springen. Het gaat om enkele duizenden dollars en Hinton woont dan in een trailerpark in de buurt van Decatur. Wyker antwoordt Eddie's moeder dat, 'he's a grown man and if he wants to piss it away, he pisses it away'. De uitspraak van Wyker wordt bewaarheid wanneer Eddie al het geld er binnen een paar weken doorheen jaagt. Eveneens in 1987 heeft rockjournalist Barney Hoskyns een gesprek met Hinton dat de basis vormt voor het al eerder genoemde artikel in het Amerikaanse tijdschrift Soul Survivor. Wyker zorgt ervoor dat Hoskyns een nuchtere Hinton te spreken krijgt. Hinton's blik en gedrag in nuchtere staat doen Hoskyns al vermoeden hoe onberekenbaar en angstaanjagend Hinton onder invloed kan zijn. Hij blijkt echter in een goede bui en kan de aandacht voor zijn werk waarderen.
Ondanks zijn wispelturigheid en waanvoorstellingen krijgt Hinton begin jaren negentig weer een platencontract bij Rounder records op voorspraak van Wyker en op basis van Letters from Mississippi, dat in 1990 door het Engelse Zane records wereldwijd op cd wordt uitgebracht.



I'm on the right road now

Het leven lacht Hinton weer toe en in 1990 duikt hij de Duck Tape Studio in Decatur in om een aantal zelf- of samen met anderen (onder meer Donnie Fritts) geschreven nummers op te nemen. Opvallend is de aanwezigheid van oud-collega Johnny Sandlin op drums. In 1991 verschijnt Cry and Moan. Een aantal nummers, zoals The Well of Love en (I Got to) Testify, doet niet onder voor het eerdere werk en zelfs Hinton's stem doet weer aan het eerste album denken. Er lijkt zelfs sprake van enige regelmaat als in 1993 zijn tweede album op Rounder verschijnt, Very Blue Highway. Hierop staan voornamelijk nummers die hij samen met Donnie Fritts en Bill Blackburn heeft geschreven en zijn ook de Memphis Horns van de partij. De plaat is opgenomen in de Birdland Studio in Decatur en lijdt onder een overdaad aan instrumentatie. De uitgeklede versie die Roel Spanjers ter plaatse in zijn handen kreeg gedrukt, komt meer in de buurt van het ongepolijste werk waar Hinton toch in uitblinkt. De platendeal met Rounder en de structuur die dit in Hinton's leven aanbrengt, zorgen er voor dat het beter met hem gaat en dat hij zelfs in staat is de draad weer op te pakken. Zo legt hij de ruzie met zijn moeder bij en trekt weer bij haar in in Birmingham, Alabama. Bovendien zoekt hij hulp bij de behandeling van zijn psychische problemen. Enige nadeel is dat door het betere leven (hij hoeft niet meer lopend overal naar toe) in combinatie met de medicijnen die hij gebruikt, zijn lichaamsgewicht schrikbarend toeneemt. De productiviteit van Hinton lijdt er echter niet onder. Hij schrijft nummers en treedt zelfs op een paar festivals in Italië op op verzoek van een Italiaanse promotor die hem op het spoor is gekomen. Twee nummers van het live-optreden op het Sweet Soul Music Festival, The Well of Love en Redding's Mr. Pitiful, zijn te vinden op deel 2 van The Songwriting Sessions, Playin' Around en laten een energieke en gedreven Hinton horen met dito begeleiding.
Het goede leven eist echter zijn tol en midden tijdens de opnames van een derde cd voor Rounder bezwijkt Hinton op 28 juli 1995 aan een hartstilstand. De reeds opgenomen nummers worden door bevriende collega's afgemaakt en verschijnen na zijn dood onder de titel Hard Luck Guy. Ook levert hij vlak voor zijn overlijden nog een bijdrage aan Donnie Fritts tweede album Everybody's Got a Song en neemt Fritts als eerbetoon het voor Hard Luck Guy samen met en Hinton op het lijf geschreven Three Hundred Pounds of Hunger op.
Als Eddie's moeder na zijn overlijden zijn kamer opruimt, komt ze onder de matras van zijn bed de verloren gewaande opnames van het project met Jim Coleman tegen. Op initiatief van Coleman komen ze in 1996 alsnog officieel uit. In 2000 verschijnt het eerste deel van The Songwriting Sessions op het Engelse Zane label, gevolgd door nog 2 delen. Voor mij vormen de Songwriting Sessions samen met de eerste LP Very Extremely Dangerous het beste werk van Hinton. Veel van de originele Hinton-opnames op de Sessions overtreffen de covers. Bovendien geven de nummers een inkijkje in het leven en de drijfveren van Hinton. Zo beschrijft hij in Big Fat Woman de zoektocht naar de ideale vrouw en doet hij in Something Heavy uit de doeken waarom hij niets met mate kan doen en juist de overmaat zijn drijfveer is.
Behalve onder collega-muzikanten lijkt Hinton nu ook bij het grote publiek de waardering te krijgen die hij verdient. De inmiddels in de Verenigde Staten in première gegane documentaire over zijn leven, zal ook op DVD in Europa te krijgen zijn en er schijnt eindelijk ook een biografie over Hinton te verschijnen onder dezelfde titel als de documentaire, Dangerous Highway (nog zo'n nummer waarin hij op sublieme wijze terugblikt op zijn onevenwichtige leven om uiteindelijk in de armen van de ware liefde terecht te komen).
Ook de nieuwe lichting Southern Rockers geeft blijk van hun waardering voor Eddie Hinton. Zo droegen de Drive By Truckers (met de zoon van Muscle Shoals Sound bassist David Hood in de gelederen) op hun eerste cd Gangstabilly een nummer aan Hinton op onder de titel Sandwiches for the Road, met daarin de toepasselijk zinsnedes, 'I been given to visions from time to time (Mighty fields of vision) and the voice in my brain can be a little unkind sometimes' en 'Cuz I got ashes in my throat and I ain't got no vote'.

Voor de lezer die niet kan wachten op het verschijnen van de biografie en de documentaire is er wel het een en ander op het internet te vinden en in de geciteerde boeken en het korte artikel van Barney Hoskyns. De site van Zane records biedt naast een overzicht van Hinton's verkrijgbare titels ook een korte biografie. De Japanner Hideki Wanabe heeft op zijn site zelfs een compleet overzicht van alle nummers die Hinton geschreven heeft en al zijn sessiewerk (
www.geocities.jp/hideki_wtnb/eddiehinton.html). John D. Wyker heeft inmiddels de stichting Mighty Field of Vision in het leven geroepen. Op zijn site (http://www.mightyfieldofvision.com/) zijn aardig wat anecdotes over Hinton te vinden.


Verschenen in Platenblad nr. 142, 8 september t/m 19 oktober 2006

Inmiddels is in 2009 eindelijk Hinton's eerste solo LP op CD verschenen.